er staat een troepje beesten in de gang
ze zijn vannacht stilletjes ingeslopen
eigen schuld, je houdt van hebbedingen
en van oud
wat moet je er nu mee, je kunt ze enkel
aaien. hun vacht is glad als water, met
een paar poten soms wat klauwtjes
en een staart
hun ogen zijn van glas, hun geur is wild en
duf van kamfer. wat ze waren is niet meer
te achterhalen, zij werden enkel aaibaar
in de dood
geen vreemde met een mes is in en uit
gelopen om eerst een poot en dan een staart
tezamen met het spreken te couperen - en
voor wanneer de kop?
nee, zij zijn vreedzaam om hun pels vergast
elegant en zonder sporen rond oudtantes
en oma's hals, zo zacht en donzig
maar 't is wennen
geweld en onschuld even na als dier en mens
nee, ik reis niet naar het oosten naar de plaats
delict. dat gas, het grijpt me zo wel
naar de keel
vaak ben je stil en denkt aan hen, de doden
wel duizend uren kun je zitten hier en eender
maar ook je kleinkind zal dit diertje willen
strelen
hun glans en warme leven in een vel bewaard
tussen verschoten blauwe stof, hou ze in ere
kun je ermee op straat of word je dan ook
ooit geveld?
© lieve de vos
4 maart 2013
zie ook: Herta Müller, Der Fuchs war damals schon der Jäger
Tekening: © Barbara Jansma
met dank voor de toestemming